Op zondag – iedere zondag opnieuw – beleef ik mijn zwakste momenten. Die dag is gevuld met drie bezigheden: ontbijt, sportschool en bankhangen.
Het ontbijt is een langdurige bezigheid: de twee boterhammen die ik
van mezelf mag, snijd ik in piepkleine stukjes waarop ik vervolgens 32 keer
kauw (tip van mijn oma, God hebbe haar ziel). Ieder hapje spoel ik weg met
overvloedige hoeveelheden thee. Na een kleine drie kwartier denkt mijn maag dat
hij propvol zit – in feite is hij vooral een klotsende zak thee – en weet ik
dat ik het komende uur minstens vijf keer moet plassen.
Op enig moment voel ik
aan dat mijn blaas waarschijnlijk 20 minuten zonder toilet kan. Dat is het sein
om naar de sportschool te vertrekken, een ritje van – inderdaad – 20 minuten. Na
aankomst: eerst even plassen. En dan een uur aan apparaten rukken. Vóór ik weer
naar huis rijd, moet ik – zucht – mijn blaas legen. Ik weet niet precies hoe
mijn lichaamsprocessen lopen, maar ik lijk nóg meer uit te plassen dan ik erin
giet. Het zij zo.
Bij thuiskomst vangt fase 3 aan, nadat ik even geplast heb:
bankhangen. Ik ben daar heel goed in, mijn lief trouwens ook. Zonder enige
moeite of doorbloedingsproblemen jagen we er de ene serie na de andere film
doorheen. Urenlang. En evenzoveel uren probeert mijn zwakke ik mijn sterke ik
onderuit te harken: 'Knus zo op de bank hé? Zou toch leuk zijn als je wat te
kauwen had? Stel je eens voor wat een reep Karina-chocola voor je zou doen? Of
een zak pyramidedropjes? Of, ook lekker, toffees van Quality Street?\'
Tot voor kort won mijn sterke ik. Om de doodeenvoudige reden dat ik te lui ben voor een ritje naar het tankstation, toch zeker een kilometer verderop. Ik zal daar gék zijn! En nu is de Jumbo open op zondag. Die ligt op nog geen 300 meter van mijn huis. Meer zeg ik niet.